Kamer 301

In 1998 liep ik met Willem Fredemar binnen. ‘On parle Français’ stond er op het bord aan de muur. Dat kwam goed uit, ons Frans was beter dan ons Portugees. Als we lang bleven kostte een kamer 500 escudo, zeven gulden, 3,20 euro. We konden kiezen. Waarom ik op 301 terechtkwam weet ik niet meer. Ik had uitzicht, zelfs een beetje over de Atlantische Oceaan. Onder me een terras. Alle lakens en handdoeken van het hotel werden daar dagelijks met de hand gewassen. Ik sliep in 1994, 1999 en 2003 weer in kamer 301. Het uitzicht veranderde amper. De daken stortten verder in elkaar, maar die malle uitkijktoren, waarschijnlijk om te kunnen zien of de boot van een familielid eraan kwam bleef staan.In kamer 301 stonden een twijfelaar, een nachtkastje, een kledingkast en een tafeltje. En ik had een wasbak. Dat was genoeg in 1988, toen ik twee schrijfblokken en een vulpen bij me had. Willem had een klemlampje bij zich, maar geen stopcontact in de buurt. Ik mocht het gebruiken. Dat was de luxe waar ik het over heb als ik zeg dat ik het op vakantie luxueuzer wil hebben dan thuis en daarom niet van tenten, caravans en campings hou. Een bed, luiken die dicht kunnen, niet hoeven koken, niet hoeven opruimen.

Kamer 301 was míjn kamer. Omdat de kledingkast muf rook in 1988 spoot ik de fles Kouros die ik me bij me had er half in leeg. De geur van eau de toilet vermengd met spaanplaat zat er in 1994 nog steeds in. Ik voelde me thuis. Ik was weggegaan na een verbroken relatie. De zeelucht en de andere omgeving deed me inderdaad goed. In 1999 ging ik weer terug naar kamer 301, weer na een verbroken relatie. Het tafeltje zette ik in de hoek voor laptop, het raam stond open.

In 2003 ging ik weer alleen naar Portugal, weer naar Sines, weer naar kamer 301. Als het regende liep het water over de muren. Ik dichtte de lekken in het dak met ductape. In weigerde Frederico me kamer 301 te geven. Hij bleef gesloten.

Het uitzicht is veranderd, zie ik vanaf de gang. De toren is weg. Er is gebouwd en gesloopt, iemand heeft zelfs een dakterras met zwembad. Het terras is nu voor de honden van Frederico. Ze gaan mee op de jacht. Buiten het seizoen liggen ze daar.

Vandaag stond de deur van kamer 301 open. Ik had natuurlijk niet moeten kijken. Ik deed het toch. Alles stond er nog, maar het bed stond een kwartslag gedraaid, de kledingkast achter de deur. Het lekken in de het dak zaten er nog. De verf was verbleekt, de beschadiging van het plamuur waar het luik tegen de muur klapperde groter.  Frederico zal niet begrepen hebben waarom ik iedere keer in 301 wilde. Als ik het zo zie snap ik het zelf ook niet. Ik zou niet meer vrijwillig voor deze kamer kiezen. Maar dan denk ik aan de nachten dat ik daar lag, ver van het straatrumoer. Ik hoorde in de verte de golven breken, de scheepshoorns, het elysisch krijsen van de meeuwen in de vroege ochtend. Ik voelde de wind dwars door Fredemar waaien. ’s Middags rook ik de houtskoolvuurtjes waarop de kip werd geroosterd en – als het het seizoen was – de sardientjes.

En in het weekend was iedereen naar huis en was ik thuis.