De introductie

(Metro, 12 augustus 1999)

Het is op carnavalsmaandag traditie om vanuit Etten-Leur met de trein naar Breda te gaan en daar een kroegentocht te houden. De acht minuten durende treinreis is altijd een ontnuchterend moment. Voor het eerst in drie dagen besef je dat niet iedereen verkleed is als frietzak, Elvis Presley, Always Ultra of sumoworstelaar. Dat maar heel weinig mensen rode schmink op hun gezicht hebben. Dat niemand jouw liedjes kent.
Het besef dat misschien in Etten-Leur, Zundert of Breda ook driekwart van de mensen tijdens de carnaval thuisblijft, duurt gelukkig maar even, waarna je alsnog ondersteboven in de lantaarnpaal op de Bredase Havermarkt gaat hangen.
De introductiedagen van de universiteiten en hogescholen zijn weer begonnen. Er wapperen tenminste her en der spandoeken, er komt af en toe een geluidswagen voorbij en op verschillende pleinen staan biertaps en openluchtdisco’s. En op sommige plekken staan groepjes met oud-havo- en vwo-scholieren die zich over een maand student willen noemen.Je hoeft niet eens je best te doen ze niet te zien. Het is nog steeds zomervakantie en veel verschillen de aankomende studenten niet van groepjes Spanjaarden en Italianen op zoek naar een joint, of Tienertoerders op zoek naar een grotere Schoolcampus dan bij de V&D thuis.
Toen ik zelf de introductiedagen bezocht leek Utrecht één grote feesttent. Ik kan me alleen drukke studentenverenigingen vol activiteiten herinneren, gratis films, uitpuilende terrasjes op ’t Wed, vrolijk lachende daklozen, een slotfeest in een zinderend Muziekcentrum Vredenburg en vooral: overal aankomende studenten. Schuchter om elkaar heen draaiend de eerste dag, hartstochtelijk kussend op de laatste.
Tijdens de introductie is de stad op zijn mooist, het leukst, het grappigst en het interessantst: bij de eerste kennismaking doe je zelf immers ook beter je best.
In mijn negen studentenjaren heb ik me op alle mogelijke manieren met de introductie bemoeid. Ik heb eerstejaars rondgeleid, ik heb het dagelijkse krantje samengesteld, ik heb fotoreportages gemaakt en tijdens die dagen zag ik maar één ding: Utrecht als introductiearena, één hossende polonaise van frietzakken en sumoworstelaars.De illusie van een festivalterrein ter grootte van een stad werd maar af en toe verbroken: een brommerproleetje dat midden in de nacht mijn gezongen levensvreugde probeerde te onderbreken door me van mijn fiets te schoppen; een tegen het verkeer in fietsende eerstejaars die door een onoplettende automobilist haar boventanden verloor.
Ik wou dat het niet zo ver achter me lag. Dat ik nog naar de wereld kon kijken als de eerstejaars die nu door de stad worden geleid, als de ouderejaars die vanaf de bar verlekkerd de dansvloer rondkijken, en zien wat ik al die jaren zag. Een wereld waarin een collegekaart alle deuren opent. Want in werkelijkheid ben je als student zo’n over straat dwalende Elvis, nagestaard om de rode schminkstrepen op je gezicht en de bierwalm uit je kleren. Welkom in de echte wereld.

In 1999 werd ik columnist van Metro. Metro bestond toen net. Gratis in de trein te lezen, meer elke dag een column. Sommige waren niet zo goed en ik dacht dat ik dat beter kon (na zeven jaar Sum), dus ik meldde me bij de toenmalige hoofdredacteur Jelle Leenes. Ik kon meteen beginnen. Dit was mijn eerste column, verschenen op 12 augustus 1999.

Sint Diclofenacus

Ik werd donderdagochtend wakker met een stijve rechterschouder. Deze keer niet de fiets, maar de bus naar mijn werk gepakt. Ik kon mijn arm tot op borsthoogte krijgen, dus ik kon plassen en eten zonder hulp en gewoon  mijn werk doen, redigeren en corrigeren. Maar ’s avonds was ik beroerd en viel thuis meteen uitgeput in bed. Twaalf uur later werd ik wakker met een versteende schouder. Dokter Internet suggereerde een frozen shoulder, dus ik meteen naar de dokter, die een totaal verstijfde schouderspier (vul hier zelf de Latijnse naam in) constateerde en me rust en pijnstillers voorschreef. Ik verdraag geen Ibuprofen, dus het werd Diclofenac. Volgens mijn medisch dossier had ik dat in 2014 zonder bijwerkingen goed verdragen. Lees verder

Overspel op het dagelijks bestaan

In 2000 schreef ik een stuk voor Metro over Carnaval. Moe van de vooroordelen probeerde ik het nog één keer uit te leggen aan de rest van Nederland. Tja. Vergeefs natuurlijk. Het is nu achttien jaar verder en alles wat ik schreef geldt nog steeds. We gaan nog steeds op kroegentocht in Breda. Niet meer met tweehonderd, maar een man of vijftig. Niet meer alle vier de dagen en ik heb vorig jaar overgeslagen. Maar voor de rest is alles nog steeds hetzelfde.

Lees verder