Het mannetje met de fiets

Zone 5300 gaf in elk nummer de gelegenheid te kruipen in de huid van iemand die hem of haar intrigeert. In 2001 (of 2002, ik weet het niet meer) kroop ik in de huid van de mannetjes die bij werkzaamheden staan te kijken.

Je pompt je banden op en je gaat. Je weet nog niet waarheen. Soms schijnt de zon op je kale kop. Soms waait de wind door je achterovergekamde haar. Soms regen je in je beige regenjas zeiknat en soms doe je je fluorescerende ski-jack uit van het zweet. Maar je gaat. Je hebt een glimmende donkerblauwe fiets, met strakke blinkende spaken. Een zwarte, met oogverblindende velgen. Een metallicblauwe met oude fietstassen, met daarin een pakje brood, een appel en een zakmes. Het licht dat werkt, de snelbinders zijn net vernieuwd en de jasbeschermers zijn nooit kapot. De fietspomp zit er nog op. En daar sta je dan te kijken. Altijd op de eerste rij.
Je bent het mannetje met de fiets. Je verschijnt uit het niets.

Lees verder

Cinco

Ik ben opgegroeid in een dorp en volwassen geworden in een stad. (Ik gun het eigenlijk iedereen, ik denk dat je daar een beter mens van wordt.) En hoewel ik niet meer zou kunnen aarden in een dorp, ben ik wel altijd op zoek naar het dorpse. Ik woon in een wijk aan de oostkant van Utrecht, met een dorps karakter en tempo en als ik naar Portugal ga zoek ik ook die kalmte. En die krijg je. In Sines had ik jarenlang een vast restaurant. Als ik er na een interval van een paar jaar weer een maand was kon ik na een paar dagen altijd aan dezelfde tafel gaan zitten, ik hoefde niet te zeggen wat ik wilde drinken en het obligate bakje olijven bleef weg. Bij de pastelaria hoefde ik na de derde keer niet meer te zeggen dat ik vijf broodjes wilde, ze werden naast mijn eerste bica van de dag gelegd. Ik bestel altijd vijf broodjes, al sinds 1988. Drie voor mijn ontbijt, twee voor bij de lunch.

Die fase heb ik nu ook weer bereikt bij de pastelaria aan het eind van de straat. Bij mijn derde bezoek vroeg de eigenaar alleen maar ‘Cinco?’ Vandaag sloot ik achteraan in een lange rij en vanachter de toonbak zwaaide hij met vijf vingers. Ik knikte.

Misschien kan ik toch wel weer aarden in een dorp.

Fragment uit Afgestudeerd: de corpsstudenten

In 1988 schreef ik een afscheid van mijn studentenleven. Een eerste korte versie kreeg het bezoek van mijn afstudeerfeest bij het afscheid mee. Later dat jaar herschreef ik het tot een lang stuk. Ik stuurde het op naar Playboy en de Volkskrant. De Playboy reageerde als eerste. Deze versie kwam in het boekje Uitgestudeerd.
Ik begon in 1979 met tegenzin aan mijn studie. Ik dacht dat je niet ontkwam aan het lidmaatschap van een studentenvereniging. Gelukkig bleek de overgrote meerderheid van de studenten, toen in ieder geval, nergens lid van. Hieronder het stuk over de verenigingsleden. Er is nog niets veranderd.

Er bestaan veel vooroordelen over studenten. In vooroordelen, zoals in cliché’s, volkswijsheden en gezegdes, zit altijd een kern van waarheid. Het gezicht van een groep wordt bepaald door de leden die het meest opvallen. Ik was een corpslid omdat ik een stropdas droeg. Ik was een profiterende, demonstrerende nihilist omdat ik mijn eigen gang ging. Geef het een naam en het is te bezweren.

De verenigingsleden
Onder het mom van gezelligheid klieken ze bij elkaar. In verenigingen die je opvangen en steunen. Die je beschermen tegen de verschrikkelijke eenzaamheid van de grote stad. Die je in eigen huizen geborgenheid bieden. Maar, hooguit tweevijfde van alle studenten is lid van een vereniging. Loopt de meerderheid dan door de stad te dolen, op zoek naar warmte en een vriendelijk woord?
Een studentenvereniging is geen onderdeel van het Leger des Heils, dat soep uitdeelt en Gezinsvervangende Tehuizen exploiteert. Een studentenvereniging bestaat omdat studenten mensen zijn en mensen hebben andere mensen nodig om zich aan af te meten. Ze voelen zich zeker in een groep gelijkgestemden, die denkt de wijsheid in pacht te hebben. Lid van de VARA, lid van de VVD, lid van de Hell’s Angels, lid van Greenpeace, lid van een studentenvereniging… Wij zijn er voor jóu!

Van alle studentenverenigingen is het studentencorps het meest tragisch. Mannelijk, vrouwelijk of gemengd, het corps drijft op achterhaalde gebruiken die trots tradities genoemd worden. Alleen in besloten gemeenschappen, afgekeerd van de werkelijkheid en ontwikkelingen afremmend, kunnen tradities overleven. Eeuwenlang kwamen studenten per definitie uit hogere kringen. Inteeltaristocratie, gewend aan kostschoolsadisme en -erotiek, beschermd maar liefdeloos opgevoed en op de hoogte van rangen en standen. Het studentencorps was, net als eens de universiteit, een besloten maatschappij in het klein. De groenen werden gereduceerd tot precies zo’n grauwe gezichtsloze onderlaag waarop zij gewend waren neer te kijken. Ze moesten ervoor vechten om weer iemand te worden — of gingen voorgoed gefrustreerd door het leven.

Voor een corpslid is afgestudeerd heeft hij een lange reeks vernederingen ondergaan. Hij is afgezeken4 en zijn kleren zijn verscheurd. Het heeft jaren geduurd voor hij op een stoel mocht zitten in aanwezigheid van een ouderejaars. Zo heeft hij geleerd voor zichzelf op te komen. Niet door zijn eigen sterke kanten uit te buiten, maar door een ander op zijn zwakke punten onderuit te halen.
Succes is niet afhankelijk van je capaciteiten, maar van de behendigheid waarmee je iemand vastpraat. Meisjes krijgen in hun introductietijd een bijnaam die gebaseerd is op een uiterlijke onvolkomenheid. Een laffer en kinderachtiger wijze om te tonen dat je geen respect hebt voor menselijke waardigheid is er niet.
In het leger worden soldaten vrienden voor het leven gemaakt, maar is dat een reden om oorlog te voeren?

Bij het studentencorps doen studenten de vaardigheden op om zich te handhaven in de maatschappij. Maar wat voor maatschappij is dat dan? De corpora zijn opgedeeld in jaarclubs en disputen, die onderling strijden om het hoogste aanzien. Net als de basketballteams die vroeger bij de gymles gevormd werden. De beste werpers kozen, de anderen deden hun best bij hen in het gevlei te komen. En na het kiezen werden de kneusjes evenredig verdeeld. Eén bril voor twee dikken. Ze mochten meedoen, maar kregen zelden een bal toegespeeld. Rotte peren, maar voor ze de rest hebben aangestoken zijn ze al weg. Ze horen erbij, maar worden voor geen gala6 uitgenodigd.
Likken, trappen, kijken en begluren, roddel en achterklap, geveinsde sympathieën, uit opportunisme gesloten vriendschappen om je kansen en carrière niet te bederven. Gezelligheidsvereniging?

Leden hopen connecties te krijgen in het bedrijfsleven of de politiek. En enkelen lukt het door te dringen tot de nieuwe aristocratie, de gespreide bedjes staan voor hen klaar. Wat het gevolg kan zijn blijkt uit regeringen die voornamelijk uit ex-corpsleden bestaan. Er is alleen minachting voor de zwakkeren: ze hebben het zelf zover laten komen. Vertrap ze en buit ze uit.

Een Maori met een balpen door zijn neus toont meer realiteitszin dan een corpslid. In een besloten maatschappij, met een besloten universiteit kon een besloten vereniging nog enige maatschappelijke en culturele functie hebben. Nu bestaat het corps uit hoge gilletjes slakende meisjes en brallende jongetjes met vroegoude koppen. Ze zijn verenigd in jaarclubs of disputen, met een naam die liefst verwijst naar bier. Ze stelen bierglazen en Heinekenvlaggen. Ze doen de polonaise of jiven op gezellige jazz-muziek, waarmee ze dixieland bedoelen. Op kroegavonden leren ze dat glazen kapotgooien en iemands jasje doormidden scheuren een goede grap is, zolang je de rekening maar betaalt. De zijspiegels van alle auto’s in een straat erafgetrapt, een gehandicapt meisje dronken gevoerd en met zijn vieren verkracht: de volgende ochtend worden alle kosten vergoed. Daarmee is de zaak gesloten.
Niemand verplicht studenten lid te worden van een corps. Zij onderwerpen zich vrijwillig aan de introductietijd, maar dat is geen vrijbrief voor het soort geestelijke mishandeling dat hen ten deel valt. Dat ik de macht en de kracht heb om ze te vertrappen, betekent nog niet dat ik mijn dag vul met het pletten van hondjes die kwispelstaartend op me af komen. Ik zou me niet druk moeten maken, want het excuus is dat het allemaal maar een spel is. Een spel waaraan ik niet wil meedoen, maar elke keer als een corpslid in mijn buurt komt dwingt hij me mee te spelen. En hij wint, omdat ik de regels niet kan of wil begrijpen: de wereld is een schouwtoneel, maar ik schrijf mijn eigen teksten.1

Besloten groepen overleven, omdat ze de aanvallen op hun bestaansrecht beschouwen als een rechtvaardiging van dat bestaan. Hoe zwaarder de druk van buitenaf, hoe sterker het groepsgevoel. Afvalligen versterken de band en zijn het bewijs dat het ideaal van de groep goed is.

Andere studentenverenigingen, ooit ontstaan als alternatief voor het studentencorps, kijken met jaloezie naar de schijnbare kracht van dat corps. Zoals koppensnellers dachten de kracht van de vijand over te nemen door zijn hersenen op te eten, zo denken zij sterk te worden als het corps door hersenloos allerlei gebruiken en uiterlijkheden over te nemen. Ze kleden zich hetzelfde, ze noemen een gebeurtenis die voor de tweede keer plaatsvindt een traditie. Als idioten doen ze ontgroeningsrituelen na, omdat ze denken dat eerstejaars een groepsgevoel krijgen door ze in hun nek te pissen. Alsof je een eerstejaars burgemeester kunt maken, door tijdens het introductiekamp haar tampons af te pakken. Alsof het meisje dat zich tijdens de introductie van een opleiding gedesillusioneerd weg liet jouwen en haar collegegeld verspeelde, omdat zij weigerde zich spiernaakt uit te kleden om van haar kleren de langste ketting te maken, geen overlever is. Een meisje vertelt op t.v. dat het ‘gewoon iets is wat je moet doen’, wanneer ze een met mayonaise ingesmeerde paal heeft moeten neuken terwijl ze, overgoten met vanillevla, voor lesbische teef werd uitgescholden.15 Wanneer iemand zo stupide is dat normaal te vinden, wordt het dan goed?