Ik ben op de lagere school één keer op kamp geweest, in de zesde klas. We sliepen bij de paters in Huijbergen. Na een week kwamen we weer thuis. Mijn ouders vroegen hoe het was geweest en ik zei ‘Leuk’. Wat natuurlijk een leugen was, want het was spannend, opwindend en bij tijd en wijle verschrikkelijk (ik was toen ook al heel gemakkelijk, zolang het op mijn manier ging). Maar dat hoefden mijn ouders allemaal niet te weten.
Nu gaat de jongste vanaf groep vier elk jaar op kamp. En voor de bus is gearriveerd in de bossen rond Zeist of Apeldoorn is er al een WhatsApp-groepje aangemaakt, met daarin alle deelnemende ouders. Om het uur een update — als het rustig is. Met foto’s, filmpjes en citaten van bijdehante opmerkingen.
Ik doe er niet aan mee. Ik wil het niet weten. Ik wil het niet horen. Ik wil het niet zien. Ik wil een kind dat met rode wangen vertelt wat het heeft meegemaakt. Wie er uit een boom viel. Wie van de branieschoppers het meeste heimwee had. Wie er nog in zijn bed plast. Wie er stom was en wie er leuk bleek te zijn.
Of, dat mijn zoon gewoon zegt ‘Leuk’, als ik vraag hoe hij het heeft gehad.