Terugkomen

Op weg naar de overkant maak ik een grapje in mijn beste Frans. ‘Anderen zeggen dat ik op reis ben, maar ik noem het terugkomen.’ Frederico reageert niet. Misschien verstaat hij me niet. Na de hartelijke begroeting in zijn pension Fredemar vraagt hij me of ik iets wil drinken. Ik ben om half twee vanuit Utrecht vertrokken en ik heb enorme zin in een glas koud bier. ‘Dan gaan we naar de overkant,’ zegt hij. ‘In het weekend is het restaurant dicht en dan zet ik alles uit.’ De overkant is het honk van de plaatselijke voetbalvereniging.

Aan de bar probeer ik mijn reis samen te vatten, om half twee naar Rotterdam gereden, daar de vraag gekregen of ik een dag later wil vertrekken in ruil voor een nieuw ticket en 400 euro wegens overboeking, stand-by gestaan, waarna het aanbod toch nog verviel, in Lissabon de uitdaging om binnen 95 minuten vanaf de landing bij het busstation Sete Rios te komen, wat probleemloos lukte en  daarna drie uur in de expresbus naar Sines gezeten met een chauffeur die al bumperklevend nooit langzamer dan met 80 km/u door tolportalen en bebouwde kommen racete. Maar we worden telkens onderbroken door een dronken man. Hij wil ons de hele tijd omhelzen Ik zie er de humor wel van in, maar Frederico gooit zijn bier in één teug achterover en loopt weg. Hij houdt niet van mensen die iets van hem willen.

Sines 2019

Sines 1988

‘Kom, we gaan een stukje lopen,’ zegt hij. Niet geheel toevallig lopen we langs zijn nieuwe auto, een Nissan L200 pick-up met dubbele cabine. ‘Voor de jacht,’ zegt hij. We lopen door het dorp. ‘Het is veranderd,’ zeg ik. Frederico is in een balorige bui. ‘Kijk, de zee, die is niet veranderd.’ Hij wijst meer dingen aan die niet zijn veranderd. Het is dit jaar de zesde keer dat ik een lange tijd in mijn eentje in Sines ben en het is wel veranderd. Exact 25 jaar is er verstreken, maar mijn Frans en zeker mijn Portugees zijn vastgeroest, ik kan niet meer  goed uit mijn woorden komen om mijn gelijk te halen. ‘Dus je gaat nog steeds op jacht?’ Hij knikt. ‘Dat is niet veranderd. Over zes uur vertrek ik.’

Ik moet eerst nog een kamer hebben. ‘Je wil zeker weer op de derde?’ Nou, twee jaar terug had ik een fijne grote kamer op de tweede verdieping. Hij schudt zijn hoofd. Die is bezet. Hij laat me wat op de derde zien. Tot vijftien jaar geleden waren dat allemaal kleine sobere kamers. Een bed, een kast, een stoel en soms een tafeltje. De eerste vier keer sliep ik op de derde. Nu ben ik verwend. Na een verbouwing hebben sommige een eigen badkamertje. Na lang passen en meten met een tafeltje maak ik mijn keuze. Als Frederico naar beneden is verschuif ik het meubilair en opeens is het de beste kamer die ik tot nu toe had. Ik ben weer terug.